
Dit artikel geeft handvaten voor het opzetten van een inventarisatie van vergunningen die nodig zijn voor je project. Aan de ene kant vanuit het gezichtspunt van de lokale, ruimtelijke omstandigheden. Aan de andere kant vanuit de scope van de werkzaamheden. Omdat de omgevingswet steeds harder op de deur klopt, geef ik ook vast een doorkijkje naar de nieuwe situatie. Op dit moment gaat die op 01-01-2022 in.
Aanpak voor je inventarisatie
Voor het inventariseren van de benodigde publiekrechtelijke toestemmingen (vergunningen) is het vertrekpunt het ruimtelijke kader.
Welk ruimtelijk kader is van toepassing?
Als uitgangspunt gebruik je het bestemmingsplan. Informatie over bestemmingsplannen is online te vinden via www.ruimtelijkeplannen.nl
Het bestemmingsplan wordt vastgesteld door een gemeente. Er zijn ook ruimtelijke kaders die vastgesteld worden door andere bestuursorganen. In bijzondere gevallen is er sprake van een
- Inpassingsplan. Bijvoorbeeld voor de aanleg of verbreding van provinciale wegen of voor de aanleg van hoogspanningslijnen. Er is dan sprake van een provinciaal respectievelijk rijksinpassingsplan.
- Een tracebesluit. Bijvoorbeeld voor de aanleg of verbreding van rijksinfrastructuur: snelwegen, spoorwegen, vaarwegen.
- Projectplan Waterwet. Bijvoorbeeld voor de aanleg of versterking van waterkeringen.
Na de invoering van de Omgevingswet worden alle ruimtelijke kaders vervangen door:
- Omgevingsplan of
- Projectbesluit
Ruimtelijke kaders geven informatie over wat er waar kan worden gerealiseerd. In bestemmingsplannen zijn dit de benoemde bestemmingen: wonen, verkeer, groen, natuur. In het bestemmingsplan kan worden bepaald dat in een aangegeven gebied een verbod heerst om zonder omgevingsvergunning (artikel 3.3 Wet ruimtelijke ordening)
- bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, of
- Bouwwerken te slopen
Deze regels zijn vaak gekoppeld aan archeologisch waardevolle gebieden of een gebied dat om andere redenen bescherm wordt. Het verbod om bouwwerken te slopen heeft vaak te maken met beschermde stad- of dorpsgezichten.
Te beschermen gebieden zijn bijvoorbeeld:
- Archeologisch waardevolle gebieden,
- Waterwingebieden,
- Grondwaterbeschermingsgebieden,
- Aardkundige monumenten,
- Waterstaatsgebieden (waterkeringen).
Voor deze gebieden zijn vaak meer toestemmingen noodzakelijk.
In bestemmingsplannen kunnen verder regels worden opgenomen binnen welke kaders, al dan niet met een omgevingsvergunning, kan worden afgeweken van het bestemmingsplan (artikel 3.6 Wro).
Archeologisch waardevolle gebieden
De bescherming van archeologisch waardevolle gebieden is geregeld in artikel 40 Monumentenwet 1988 en artikel 2.22 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO). Hier wordt vooral de mogelijkheid gecreëerd om voorschriften te verbinden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen of slopen van bouwwerken, ter bescherming van de archeologisch waardevolle gebieden.
Waterwingebied
De aanwezigheid van een waterwingebied leidt tot een verbod op lozingen van afvalwater en effluent (of tot hele zware beperkingen). Activiteiten met gevaarlijke stoffen worden zeer beperkt toegestaan.
Grondwaterbeschermingsgebied
De grondslag voor het beschermen van grondwater vloeit voort uit artikel 1.2 tweede lid Wet milieubeheer. Dit artikel verplicht de provincie om in de Provinciale Milieuverordening regels op te nemen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Regels zijn dus specifiek voor een provincie.
Heb je in 1 provincie te maken gehad met een grondwaterbeschermingsgebied, zorg dan dat je in een andere provincie de regels opnieuw opzoekt. Ga er niet van uit dat dezelfde of vergelijkbare regels gelden.
Het aanvragen van een vergunning op het laatste moment, kan voor onnodige vertraging van je project zorgen.
Aardkundige monumenten
Een aardkundig monument heeft geen status als een rijks- of gemeentelijk monument. Aardkundige waarden zijn normaal gesproken opgenomen in een Provinciale ruimtelijke verordening. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de wijze waarop deze beschermd worden. Aardkundige monumenten hebben een honger beschermingsniveau, waarvoor de provincie bevoegd gezag is.
Waterstaatsgebieden
Waterstaatsgebieden zijn bijvoorbeeld gebieden bestemd voor waterkeringen. Werkzaamheden in, op, onder, of nabij waterkeringen vallen onder de regels van de beheerder van de waterkering. De beheerder van de waterkering is in principe het waterschap. Als je te maken hebt met een stormvloedkering is dit RWS. Daarnaast kan er voor de activiteiten ook een omgevingsvergunning nodig zijn op basis van het bestemmingsplan.
Inventarisatie van de werkzaamheden
Alle activiteiten in de fysieke leefomgeving zijn op een of andere manier gereguleerd met regels. We maken onderscheidt in toestemmingen of vergunningen die nodig zijn voor:
- Opzet van het Werk
- Realisatie van het Werk
- Gebruik van het Werk.
Het onderscheidt van vergunningen voor deze verschillende soorten Werk zie je ook terug in contracten. De verschillen in type Werk en daarmee vergunning, worden gebruikt om een verdeling te maken in verantwoordelijkheden tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.
Opzet van het Werk
Vergunningen die nodig zijn voor de opzet van het werk, zijn vergunningen die nodig zijn voor de eindsituatie. Het realiseren van de eindsituatie is het oogmerk van het project. Het is daarom altijd goed om een overzicht te maken van activiteiten die in het kader van de opzet van het werk noodzakelijk zijn.
- Bouwen van bouwwerken
- Aanpassingen in waterhuishouding, -keringen
- Uitwerkingen op basis van bestemmingsplan
- Wijzigingen op bestemmingsplan
- Aanleggen van wegen
- Aanleggen kabels en leidingen
- Vellen houtopstanden
- Alle andere activiteiten die nodig zijn voor de eindsituatie
Realisatie van het Werk
Vergunningen die nodig zijn voor de realisatie van het werk zijn, komen voort uit hoe werken worden gerealiseerd. Ze zijn gekoppeld zijn aan een uitvoeringsmethode. Dit is de reden dat het verstandig is om bij de keuze van een uitvoeringsmethode ook te kijken naar de vergunningen die dit met zich meebrengt.
Het maken van een overzicht van de uitvoeringsvergunningen geeft overzicht, maar verandert in de loop van het project. Reden dat dit deel van het vergunningenoverzicht steeds aangepast moet worden, is dat inzichten en omstandigheden in de loop van een project veranderen.
Hoe goed een ontwerp ook is, je weet nooit 100% zeker wat je in de praktijk tegenkomt.
Vergunningen die je in dit deel van het overzicht tegenkomt zijn onder andere:
- Vergunningen voor hulpconstructies: hulpbruggen, bouwkuipen, tijdelijke dammen en duikers
- Saneren van de bodem
- Conditioneringswerkzaamheden
- Bescherming flora en fauna
- Geluidhinder/-trillingshinder als gevolg van werkzaamheden
- Verkeersmaatregelen
- Bouwput-/sleufbemalingen/verticale drainage
- Werk- en opslagterreinen
Bouwen van bouwwerken
De wetgever heeft in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (dan wel de Woningwet) het begrip ‘bouwwerk’ niet gedefinieerd. Een bouwwerk is gedefinieerd door jurisprudentie en dat is gebaseerd op de definitie in de model-bouwverordening:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren
Dit is een brede definitie die beperkt wordt door het begrip constructie. Dat wordt in de literatuur omschreven als een geheel dat herleidbaar uit twee of meer delen is samengevoegd.
Dat samengevat betekent dat
- Geluidsschermen
- Bruggen
- Viaducten
- Samengestelde duikers
- Beschoeiing
- Tunnels
worden gezien als een bouwwerk. Naast natuurlijk gebouwen, huizen en andere objecten waar mensen verblijven.
Een duiker die bestaat uit een enkele betonnen buis is niet uit twee of meer delen samengevoegd en kan dus worden bestempeld als geen bouwwerk.
In het Besluit omgevingsrecht zijn in bijlage II, artikel 2 en 3, categorieën gevallen opgenomen waar in voor ‘bouwactiviteiten (en planologische) gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning’ is vereist. Hierin is onder andere opgenomen dat ‘een hulpconstructie die functioneel is voor een bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit’ is vrijgesteld.
Ervaringen en jurisprudentie laten zien dat ‘functioneel aan’ betekent dat de hulpconstructie bedoeld is voor bouwwerkzaamheden. Een voorbeeld hiervan is een constructie die een leiding hoog over een weg leidt, zodat het verkeer er onderdoor kan rijden. Een hulpbrug om verkeer langs een fasering te leiden is ‘niet functioneel aan een bouwactiviteit’, en hiervoor is de vrijstelling niet van toepassing.
Zoals je ziet is het verschil subtiel en ligt erg genuanceerd
Aanpassingen in waterhuishouding/-keringen
Alle handelingen in een watersysteem worden gereguleerd door de Waterwet en haar onderliggende regels en verordeningen. In de meeste gevallen is het waterschap/hoogheemraadschap het bevoegd gezag. Bij handelingen in de waterhuishouding horen bijvoorbeeld:
- Aanleggen, dempen, verleggen, verbreden en dempen van watergangen,
- toepassen van duikers,
- Aanbrengen, weghalen van beschoeiing.
Bij alle aanpassingen in de waterhuishouding dient het watersysteem als geheel te blijven functioneren. Het functioneren van het systeem wordt uitgedrukt in ‘bergings- en afvoercapaciteit’.
Een special in de berging- en afvoercapaciteit wordt gevormd door verharding. Het aanbrengen van ‘verhard oppervlak’ zoals asfalt, parkeerplaatsen, daken en in sommige gevallen taluds (afhankelijk van het waterschap) heeft gevolgen voor de bergings- en afvoercapaciteit van het waterhuishoudkundig systeem. Een toename van verhard oppervlak moeten worden gecompenseerd in nieuw oppervlaktewater. Hierbij is het uitgangspunt dat er eerst moet worden gecompenseerd, vóórdat er verhard oppervlak wordt toegevoegd. Op deze manier wordt te allen tijde geborgd dat het watersysteem voldoende water kan bergen en afvoeren.
Waterkeringen
Waterkeringen beschermen tegen hoog water en zorgen voor compartimentering in gevallen van overstroming. Deze bescherming dient door waterkeringbeheerders te allen tijde gegarandeerd te worden. Dit is een wettelijke taak van de beheerders van de waterkeringen. Werkzaamheden in, op, nabij of onder waterkeringen zijn daarom altijd gereguleerd. Denk daarbij aan activiteiten zoals
- Boren kabels en leidingen onder de waterkering door,
- Inbrengen van kabels en leidingen in het profiel van de waterkering,
- Bouwen van woningen of andere bouwwerken in het profiel van de waterkering.
Veel waterschappen hebben voor werkzaamheden die veel voorkomen, algemene regels opgesteld. Deze werkzaamheden kunnen dan, binnen de kaders van deze regels, toegestaan worden met behulp van een melding.
Grotere initiatieven zijn watervergunningsplichtig. Belangrijk voor het krijgen van een vergunning of om te voldoen aan de algemene regels, is de garantie dat waterkeringen hun functie altijd kunnen blijven uitvoeren.
Vergunningen op basis van bestemmingsplan
Artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening geeft verschillende mogelijkheden om flexibiliteit in een bestemmingsplan op te nemen. Hieronder vallen
- De mogelijkheid voor B&W tot wijzigen binnen door het plan gestelde kaders
- De verplichting voor B&W het plan uit te werken
- De mogelijkheid tot afwijken van de door het plan gestelde kaders middels een omgevingsvergunning binnen de door het plan aangegeven regels
- De mogelijkheid voor B&W omkaderde eisen te stellen
De derde mogelijkheid is ook toe te passen door initiatiefnemers. Een initiatiefnemer is de partij die een project wilt realiseren. De grondslag hiervoor ligt in de Wabo artikel 2.12 eerste lid onder a1. Dit heet de binnenplanse afwijking en deze doorloopt de reguliere procedure. De reguliere procedure duurt 8 weken na indienen van de aanvraag. Nadat een vergunning is afgegeven ligt deze nog 6 weken ter inzage en kan er bezwaar worden ingediend door belanghebbenden.
Een resterende mogelijkheid wordt geboden door artikel 2.12 eerste lid onder a3. Dit wordt ook wel de buitenplanse afwijking genoemd en deze doorloopt de uitgebreide voorbereidingsprocedure (26 weken + 6 weken ter inzage). Ter ondersteuning van het verzoek om te mogen afwijken dient de aanvraag om een omgevingsvergunning vergezeld te worden van een ruimtelijke onderbouwing.
In een ruimtelijke onderbouwing dienen alle relevante stedenbouwkundige, planologische, beleidsmatige, milieutechnische en economische aspecten beschouwd te worden. Dit is hiermee wel vergelijkbaar met een toelichting op een volledig bestemmingsplan.
Het verschil tussen het toepassen van artikel 2.12 eerste lid onder A3, de buitenplaatsen ontheffing en het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan, is dat de ontheffing de bestemming van het gebied niet wijzigt. Hier wordt alleen ontheffing verleend voor het individuele geval op die locatie.
Handelingen aan wegen
Er zijn verschillende handelingen aan wegen te categoriseren:
- Aanbrengen/verwijderen van verkeerstekens
- Tijdelijke verkeersmaatregelen
- Aanbrengen/verwijderen/wijzigen van in- en uitritten
Het aanbrengen van verkeerstekens valt onder de werking van de Wegenverkeerswet 1994 artikel 15. Wat precies een verkeersteken is is terug te vinden in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Hoe verkeerstekens worden aangebracht vloeit voort uit het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW).
In principe is de wegbeheerder het bevoegd gezag voor het aanbrengen en verwijderen van verkeerstekens. Dat zijn dus B&W van de de gemeente, GS van de provincie, de minister van I&W (i.c. Rijkswaterstaat) of, in incidentele gevallen, het Dagelijks Bestuur van het Waterschap zijn.
Voor het tijdelijk aanbrengen van verkeersmaatregelen, bijvoorbeeld een snelheidsverlaging bij wegwerkzaamheden dient ook een Verkeersbesluit te worden aangevraagd.
Het aanbrengen, verwijderen of wijzigen van verkeerstekens bij vaarwegen is op gelijke wijze gereguleerd. Het Binnenvaartpolitiereglement geeft aan wat de verkeerstekens zijn. Hier zijn wel wat bijzondere gevallen in aan te geven, maar dat is terug te lezen in artikel 2 van het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer.
In- en uitritten
Over in- en uitritten is de nodige jurisprudentie beschikbaar. Zo is een in- uitrit te herkennen door een verlaagde trotoirband en doorlopende bestrating die de trottoirs aan weerszijde verbindt. Gemakkelijker gezegd gaat om een duidelijk herkenbare in- en uitrit (Bijvoorbeeld ten opzichte van een zijweg).
De verantwoordelijke wegbeheerders dienen ontheffing te verlenen voor het maken van een in- uitrit naar de openbare weg. Dit is geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) artikel 2.2 eerste lid onder e. Gemeenten hebben de regulering voor het maken van in- en uitritten vaak geregeld in de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV), provincies doen dit meestal via de provinciale wegenverordening. Hierin staat ook aangegeven waar een aanvraag voor ontheffing aan moet voldoen. Hier bestaat wel enige variatie, maar de belangrijkste zaken zijn wel:
- Tekening bestaande en de nieuwe situatie
- Locatie van de in- uitrit
- Doel van de in- en uitrit
- Ontwerp van in- uitrit
Wil je meer weten over het opstellen van vergunningeninventarisaties? In de cursus vergunningenmanagement leren we je er alles over, inclusief het aanvragen van vergunningen. We nemen je mee op reis door het hele vergunningenproces, zodat je daarna zelf aan de slag kunt.
Kijk op de pagina ‘cursus vergunningenmanagement‘ voor meer informatie
No comment yet, add your voice below!